Het gouden zonnemasker van de inca's

Hoofdstuk 7: De tocht naar Quito

Daar stond ik dan in de tent van ons kleine kamp. Haastig was ik ernaartoe gerend. Zonder stoppen en zonder omkijken. Tot mijn grote opluchting lag Tupac in een diepe slaap, wat zijn manier was om met deze onderduikperiode om te gaan. Pas in de beschutting van de tent durfde ik mijn samengebalde vuist te openen. Daar lag hij! Het draadje uit de franje, verfrommeld tot rood propje. Toen drong het pas goed tot me door: het lot van onze inca lag in mijn handen! Ik mocht het tegen niemand zeggen. De hele weg zou ik er alleen voor staan. Ik was inmiddels al dertien jaar geworden, maar toch... Quito was ver weg en ik had nog nooit zo'n lange tocht in mijn eentje gemaakt. Misschien, dacht ik, was mijn leeftijd juist een voordeel. Niemand - vriend noch vijand - zou verwachten dat een jongen van dertien op zo'n belangrijke missie werd gestuurd. Dat was slim. Bovendien was ik een geweldig goede renner. Dit was Atahualpa's enige kans!

Snel graaide ik wat spullen bij elkaar. Ik mocht niet te zwaarbeladen zijn, anders viel het op, maar mijn mes en wollen mantel had ik toch zeker nodig. Hoe moest ik onderweg aan voedsel komen? De renbodes in de wachtershuisjes gebruikten altijd een rode oesterschelp. Eigenlijk om hun komst aan te kondigen (vooral bij haarspeldbochten handig als je aan het rennen bent en er tegenliggers kunnen zijn). Die rode schelpen waren zeer kostbaar en in de wachtershuisjes een teken dat je echt een renbode was. Dan kon je daar voedsel en onderdak krijgen. Gelukkig had Umu zo'n rode oesterschelp om rituelen mee te doen. Voorzichtig opende ik de kist waar hij zijn ceremoniële spullen in bewaarde en zag de schelp meteen bovenop liggen. Dat was Umu's manier om mij een goede reis te wensen. Het deed me goed. Naast de schelp lag duidelijk zichtbaar een zakje cocobladeren. Dat leek me een goed idee van Umu, dus ook daarvan propte ik een flinke handvol in mijn rugzak. Met de energie die de coca gaf zou ik het langer vol kunnen houden. Ik had snel en stil gehandeld, Tupac sliep rustig door.

Toen ging ik op pad. Ik had geen tijd te verliezen. Die dag kon ik nog een heel eind lopen. Voor rennen was het te ver. Ik nam van niemand afscheid. Dat zou alleen maar vragen oproepen. Quito was vast niet moeilijk te vinden al was ik er maar één keer geweest. De koninklijke weg door ons land liep van Quito in het hoge noorden naar Cuzco in het midden. Cajamarca lag er ook langs, ongeveer halverwege. Zo waren de Spanjaarden ons land binnengekomen. Ze hoefden de weg niet te vragen en het pad niet te banen. Overal langs de route waren om de vijf mijl wachtershuisjes voor renbodes en administrateurs om te overnachten. Ook lagen er op grotere afstanden van elkaar lange open gebouwen waar hele legers op doorreis konden verblijven. Daar was voldoende voedsel en brandhout, die trouw werden aangevuld door de plaatselijke dorpelingen. Dat was een goedlopend systeem.

Op de lange lange weg naar Quito maakte ik daar overal gebruik van. Zolang het licht was, liep ik. Soms rustte ik even uit, maar zodra mijn benen mij weer konden dragen ging ik verder. Ik had altijd al goede benen, maar ze werden met de dag sterker. Onderweg ontmoette ik andere renbodes. Soms hadden ze niets te doen en liepen tot het volgende wachtershuisje met me mee voor de gezelligheid. Eén keer versprak ik me bijna. Tegen een renbode die Lucre heette. We hadden de hele dag samen opgetrokken en vrijuit gesproken over de Spanjaarden. Lucre moest er niets van hebben. Hij had gehoord over het losgeld. "Eigenlijk zouden we dat moeten onderscheppen op het moment dat ze het naar de haven brengen," riep hij uit. Ik hapte naar adem. Precies hetzelfde had Umu ook gezegd de avond voor ik op deze reis gestuurd werd. "Zou de hogepriester gewild hebben dat ik...?" Ik hapte naar lucht en maakte mijn zin niet af. Gelukkig maar, want ik had blijkbaar hardop gedacht.

Lucre stond stil en keek me met grote ogen aan. "Ken jij de hogepriester?!" Een grote schrik sloeg mij om het hart. Als iemand er achter kwam dat ik hier namens de hogepriester liep, dan was de conclusie dat ik voor de inca onderweg was en zo'n draadje op zak had snel getrokken. Die koninklijke franje was in verkeerde handen levensgevaarlijk. "Ken jij Umu de hogepriester?", vroeg Lucre nogmaals verbaasd. Ik kon moeilijk zeggen dat ik zijn zoon was. Priesters hebben geen kinderen. Snel haalde ik mijn schouders op. "Ach, net als iedereen in Cuzco alleen van veraf. Maar het is een indrukwekkende man hoor...", en Lucre liet zich afleiden door de verhalen over onze rituelen voor de zon.

Sindsdien liep ik alleen. Het was een gelukkig toeval dat ik de bergen in moest. Daar was verder niemand. Geen mens waagde zich in dat jaargetijde in de kou en wind daarboven. Maar ik moest naar Quito en zette door. De tocht ging nu wat langzamer. Zeker bij een steile klim. Anders kreeg ik geen adem in de ijle lucht. Af en toe had ik de cocabladeren echt nodig. Normaal gebruiken alleen onze priesters en sjamanen deze middelen, maar ik was blij dat ik een hand vol bladeren bij me had gestoken om de kou niet te voelen en om de tocht vol te houden tot het volgende wachtershuisje. Op iedere bergpas liet ik een slokje maïsbier achter voor de goden. En als de berg heel stijl en hoog was, gaf ik ook een offer vóórdat ik de berg betrad. Niet alleen om de bergengoden gunstig te stemmen, maar het hielp ook om die immense rots niet als een te overwinnen vijand te zien, maar als bondgenoot. Ik werkte samen met de bergen en de elementen, zoals ik van Umu geleerd had. Daardoor heb ik het gered.

Na iets minder dan twintig dagen kwam ik in Quito aan. Onderweg had ik nog veel nagedacht. Het voorval met Lucre had me doen terugdenken aan het gesprek met Umu op de avond voor mijn vertrek. Tot een paar keer toe had Umu verzucht: "Konden we maar een renbode naar Quito sturen om te zorgen dat de generaals het losgeld onderscheppen als de Spanjaarden het naar hun kastelen overbrengen." Niet zozeer zijn verzuchting had mij verbaasd, maar het feit dat hij het tot drie maal toe herhaalde. Meestal vertrouwde Umu erop dat ik naar zijn woorden luisterde en zei hij alles slechts één keer. Die avond had ik gedacht dat hij zich zorgen maakte of het zonnemasker misschien niet toch tussen het losgeld zat. Nu begreep ik het beter. Umu had geweten dat ik op reis gezonden zou worden en vertrouwde mij op deze manier nog een boodschap van de inca toe voor zijn generaals. Dat moest het zijn!

Zonder problemen liep ik door de stadspoort van Quito de stad in. Het was niet moeilijk het gebouw van de legerleiders te vinden. Generaal Quisquis was met zijn manschappen in het veld, maar generaal Ruminavi was aanwezig, vertelde de bewaker. "Dan wil ik hem spreken," zei ik vastberaden en probeerde naar binnen te lopen. De schildwacht hield mij tegen. "Ik heb een boodschap van de inca," beveelde ik hem op luide toon en liet mijn stem zoveel mogelijk met gezag klinken. "Bewijs het maar," eiste de schildwacht. Ik had geen keus. Met tegenzin haalde ik de franje los uit de binnenkant van mijn tuniek. Het volgende moment griste de schildwacht het draadje uit mijn hand. Ik gaf een gil en trok vliegensvlug mijn mes. "Geeft terug!", schreeuwde ik. Hij richtte zijn lans op mij en dreigde dat ik moest vertrekken als mijn leven me lief was. Een lans tegen een mes, dat won ik nooit! Nu was ik zo ver gelopen en leek ik zo dichtbij... De schildwacht was vele malen ouder en sterker. Hij stond me gewoon uit te lachen met die kostbare franje in zijn handen. Ik schreeuwde van woede. "Geef terug, gemeen rotzak!"

Daar verscheen opeens generaal Ruminavi. Hij was op het kabaal afgekomen. Met zijn brede postuur stond hij in de deuropening. "Wat is hier aan de hand?", wilde de generaal weten. Zijn schildwacht sprong in de houding en toonde hem het rode draadje. "Deze bedrieger hier beweert namens de inca te komen." "Ik ben geen bedrieger," riep ik, maar mijn stem sloeg over en maakte geen indruk. Generaal Ruminavi pakte de franje en bekeek het van alle kanten. "Dit is er echt één uit de hoofdband van de inca," bevestigde hij. "Hoe kom je eraan?" "Van de hoogvereerde Atahualpa zelf gekregen met een boodschap voor u en generaal Quisquis," piepte ik. Waarom deed mijn stem het nou niet gewoon?! "Laat hem door," gebaarde de generaal tegen de schildwacht. En als antwoord op diens verbaasde gezicht, zei hij: "Deze jongen is te klein om de franje van iemand anders te hebben gestolen." Dat was natuurlijk geen compliment, maar ik was binnen.

In zijn werkkamer monsterde generaal Ruminavi mij van top tot teen. Ik schaamde me voor mijn afgetrapte sandalen die enkel nog maar met grasvezels aan elkaar hingen. Dat was sterk spul - daarvan werden hangbruggen gebouwd - maar het was een armoedig gezicht. Toen bleek dat de generaal juist aan mijn kapot gelopen schoenen kon zien dat ik van ver kwam. De versieringen op mijn riem en muts verraadden dat ik in Cuzco geboren was. Vol aandacht luisterde generaal Ruminavi naar de boodschap die ik de hele weg had lopen oefenen: "Zeg tegen de generaals van Quito: Dit heeft de hooggeplaatste inca gezegd," sprak ik plechtig en keek de generaal recht aan. "Kom mij zo spoedig mogelijk bevrijden. Ik vrees voor mijn leven."

Ik pauzeerde even om adem te halen. Voor mij zag ik het brede hoofd van generaal Ruminavi bedachtzaam knikken. Slechts een kort moment had ik de tijd om te beslissen of ik die andere boodschap ook zou geven. Terwijl ik stond te bedenken dat ik het toch niet durfde, hoorde ik mijn eigen stem door de ruimte klinken: "En zeg ook dat ze het losgeld onderscheppen als het onderweg is naar de havens." Generaal Ruminavi keek verbaasd op. Oh jee, wat nou als de inca dit helemaal niet gewild had en er ooit achter kwam? Dan was dit... ja wat? Meineed? Hoogverraad? In ieder geval zou ik de doodstraf krijgen. Het was stom dat ik me niet veilig aan de letterlijke opdracht van de inca had gehouden!

Vol spijt staarde ik naar de vloer, totdat de generaal in een hartelijke lachbui uitbarstte. "Ja, dat is net iets voor Atahualpa om te zeggen. Die sluwe inca! Ik dacht al, zonde van al zijn mooie spullen. Maar hij is blijkbaar helemaal nooit van plan geweest zijn kostbaarheden te laten gaan. Zodra hij vrij is wil hij ze terug." Generaal Ruminavi moest zijn dikke buik vasthouden van het lachen. Van opluchting leek het wel. Het was voor de legerleiders ook moeilijk geweest om de opdracht te krijgen niets te doen zolang Atahualpa gegijzeld werd met het oog op zijn veiligheid. Nu mocht de generaal zowel de inca als het losgeld gaan bevrijden. Dat klonk als muziek in zijn oren.

Ruminavi knipte met zijn vingers en daar verscheen een bediende. "Geef deze jongen een nieuw paar sandalen." Met die woorden duwde hij me de kamer uit. Het was duidelijk dat de legerleider geen tijd wilde verliezen. Samen met de bediende liep ik naar een van de pakhuizen in Quito. Hij opende de deuren die niet op slot waren. Ik wist niet wat ik zag. Het pakhuis lag vol met de meest prachtige sandalen in allerlei maten, vormen en kleuren. De bediende pakte voor mij een gloednieuw paar met lekkere dikke zolen. Vol trots deed ik ze aan, maar toen ik opkeek was de man alweer weg en stond ik alleen midden in de straten van Quito.

Ik besloot de rest van de dag uit te rusten om pas de volgende ochtend de terugtocht aan te vangen. Er was maar één personen die ik hier kende, priester Kilker. Dus liep ik moe maar voldaan naar het tempelcomplex om daar te overnachten. Net zoals ik jaren geleden met Umu had gedaan. Nou, dat viel tegen. De priester uit Quito herkende mij. "Jij bent zeker dat hoerenjong, dat Umu onder zijn hoede heeft genomen. Een schande is het. Als ik hetvoor het zeggen had... Bah, scheer je weg, hier ben jij niet welkom!" Ik schrok enorm van de uitbrander. Mijn hele goede humeur over het slagen van mijn missie was in één klap verdwenen. Geen moment langer wilde ik in Quito blijven. Ook al zou het nog slechts een paar uur duren voordat de zon onderging, ik besloot toch alvast op pad te gaan.

Ik rende de volle vijf mijl naar het eerstvolgende wachthuisje. De nieuwe sandalen gaven mij vleugels. Ondanks het feit dat ik er al een lange vermoeiende dag had opzitten, haalde ik een verse renbode in die even voor mij gestart was. Maar ik had geen zin in een mokkend gezicht straks in het wachthuisje en het was zeker dat we daar samen zouden moeten overnachten, dus ik hield mijn pas in en rende met hem op. Praten en rennen gaat niet altijd even gemakkelijk tegelijkertijd, maar veel is er niets nodig voor contact. "Chan Chan." "Wanka." "Aangenaam." "Er komt storm." "Oh ja? Uit het westen?" "Uit het noorderland." "Wanneer?" "Het duurt nog even." Toen waren we er.

Het wachthuisje zat stampvol. Menig renbode was onderweg gestuurd. De jongens waren naar allerlei gebieden op pad met verschillende boodschappen. Het was duidelijk. Generaal Ruminavi trommelde zijn leger op en dat van generaal Quisquis erbij. Het eten in het huisje was op. Op zoveel mensen was niet gerekend. De vloer lag stampvol met renbodes. Met moeite vonden Wanka en ik een plekje op de grond. Ik had wel op moeilijker plaatsen gelegen. Na een inspannende dag viel ik in een diepe slaap.

Maak jouw eigen website met JouwWeb