Het gouden zonnemasker van de inca's

Hoofdstuk 4: Broedertwist

Toen ging het mis. De broers kregen ruzie. Hoe had het ook goed kunnen gaan? Er was maar één zon en dus ook maar één zoon van de zon. Geen rijk is ooit groot genoeg voor twee leiders. Er kon maar één de hoogste zijn en dat was Huascar, de rechtmatige afstammeling in de lijn van Wayna Capacs officiële zustervrouw.

Hoe het precies gebeurde weet ik niet. Ik was pas tien toen de oorlog uitbrak. Atahualpa wilde meer dan alleen de stad Quito. Hij zette de legermacht die hij tot zijn beschikking had in om zijn gebied in het noorden uit te breiden. Huascar stuurde legers op Atahualpa af, maar die werden tot drie keer toe allemaal verslagen, want het leger van Atahualpa was veel sterker en hij had als legerleider ook veel meer ervaring.

Uiteindelijk ging Huascar er zelf met een reusachtig leger op af. Twee jaar lang werd er in het noorden van ons land bloedig gevochten. Wij in Cuzco hoorden alleen de verhalen. Atahualpa trok met zijn leger steeds verder naar het zuiden. Vele mensen stierven, grote groepen vluchtten. Menig dorp lag er verlaten en uitgebrand bij. De schade was enorm. Dit waren de verschrikkingen die Umu in de sterren had gelezen. Hij had het gehoord in het ritselen van de bladeren en in het ruisen van de wind. Jarenlang zag hij het aankomen in de vlucht die de vogels namen als ze door de lucht zwermden. Nu was het onheil daar en het ging hard tegen hard. Wat konden we eraan doen?

Wij in Cuzco hadden er eerlijk gezegd niet veel last van. De strijd werd nog altijd een heel eind bij ons vandaan uitgevochten. Al scheen Atahualpa steeds meer terrein te winnen en langzamerhand dichterbij te komen. Hij was duidelijk onderweg naar Cuzco. Wie onze hoofdstad in handen had, bestuurde het land.

Mijn leven ging gewoon zijn gang. Alleen moest Umu meer rituelen uitvoeren om de goden gunstig te stemmen vanwege de oorlog en daarom stuurde hij mij steeds vaker om een boodschap. Ik vond het fijn om renbode te zijn. Dan kreeg ik de opdracht om ergens buiten de stad iets op te halen en dan verbleef ik in het wachtershuisje totdat Sirox vanuit het regenwoud kwam met papegaaienveren of met de San Pedrocactus waar Umu van in trance raakte. Of ik ging naar het huisje in het zuiden waar Galindo verscheen met kostbare rode oesterschelpen of met een maaltje vis uit zee. Eén keer kreeg ik van Galindo een kan in mijn handen gedrukt met guano. Vogelpoep van de eilanden voor de kust. Het stonk verschrikkelijk en ik was blij dat ik thuis was. Umu lachte. "Vogelpoep is goede mest, Chan Chan ", verzekerde hij me. Gelukkig had de hogepriester weer voor een hele tijd genoeg. Verder vond ik het heerlijk om zo in vrijheid door ons land te rennen. De burgeroorlog leek nog ver weg, maar opeens zaten wij er middenin!

 

Plotseling veranderde alles. Op een dag bereikte ons het bericht dat Atahualpa het leger van de inca had verslagen en zijn broer Huascar gevangen had genomen. Atahualpa had zichzelf tot inca uitgeroepen over heel het land. Dat kon helemaal niet, daar had hij Umu voor nodig, maar blijkbaar had hij een andere priester zover gekregen dat die hem de rode franje ombond. Misschien wel de priester uit Quito... Nu was Atahualpa onze inca en hard op weg naar Cuzco om de hoofdstad in te nemen.

De gevechten hadden twee jaar geduurd. Inmiddels was ik twaalf jaar oud. Ik liep door de stad en zag de verwarring op de gezichten van de mensen. We waren niet bang, ook al was Atahualpa twee jaar lang door onze soldaten bevochten, hij zou gewoon onze nieuwe inca zijn en vast goed voor ons en het land zorgen. Toch hadden we zoiets nog nooit meegemaakt. Inca's waren altijd hoog verheven boven alle mensen. Goddelijk en onaantastbaar. Maar nu zat Huascar in de cel. Gewoon gevangengenomen door legerleider Chalcuchima. Dat was onbegrijpelijk.

Umu hoorde als hogepriester onze inca te dienen. Hij twijfelde geen ogenblik en pakte zijn spullen om naar Atahualpa af te reizen. Misschien ook om zijn neef over te halen de franje weer aan zijn broer terug te geven?

Natuurlijk ging ik met Umu mee. We moesten wel een paar honderd mijl afleggen en liepen stevig door. Ondertussen bespraken we de situatie. Wij hadden altijd gedacht dat Huascar de rechtmatige erfgenaam was, maar misschien had zijn vader Wayna Capac toch op zijn sterfbed Atahualpa aangewezen en was dat gaandeweg in het hart van Atahualpa gaan knagen. Men had indertijd de stem van een bediende geloofd boven de woorden van Atahualpa. Dat moet hem gekrenkt hebben. Umu kende Huascars broer als een aardige man en een liefdevolle vader voor zijn kinderen. "De inwoners van Cuzco haten hem anders", antwoordde ik. "De inwoners van Cuzco zijn vóór Huascar en denken dat ze in hun recht staan. In Quito haten ze Huascar", zei Umu. Daar keek ik verbaasd van op. Huascar was een prima inca voor ons geweest. Maar ja, Atahualpa was blijkbaar ook een goede man. Toch waren er duizenden inwoners gestorven en vele dorpen onbewoonbaar geworden door de strijd die hij had ontketend.

Ongeveer in dezelfde periode hoorden we allerlei verhalen dat de witte goden opnieuw gesignaleerd waren. Bij Tumbez aan de noordkust kwamen ze aan land en hadden de jongens die ze de vorige keer meenamen bij zich als tolk. Ze zaten op dieren met vier benen en konden sneller dan de wind. Ook zij bleken onderweg te zijn naar de nieuwe inca.

Umu en ik bereikten het kamp van Atahualpa eerder dan de goden. Umu ging meteen met hem praten. Blootvoets en nederig met een gebogen hoofd zoals het hoorde. Atahualpa was dan wel zijn neef, hij was nu de inca en diende respectvol behandeld te worden. Ik mocht natuurlijk niet mee, maar ik vond altijd wel een geheim plekje om af te luisteren. Al hoorde ik niets nieuws. Atahualpa vond dat hij het meeste recht had op de troon en had zich door Kilker de koninklijke franje laten ombinden.

Na het gesprek wilde Umu ook Huascar zien en met hem praten, maar dat kon niet. Atahualpa had zijn halfbroer achtergelaten op de plek waar deze gevangen was genomen. De nieuwe inca was op doorreis naar Cuzco en dat ging minder snel met een gevangene. "Als ik de hoofdstad heb ingenomen dan stuur ik wel een renbode om mijn broer vrij te laten", beloofde hij Umu. "De mensen in de regio van Cuzco hangen erg aan Huascar. Ze zullen voor hem vechten", antwoordde de hogepriester.

Toen Atahualpa maar door bleef argumenteren dat alleen hij de rechtmatige inca was, ben ik weggegaan. Umu had daar misschien alle aandacht voor, maar ik had honger en ging het kamp verkennen. "Hé jongen uit Cuzco, welkom broeder", zei een van de mannen bij het vuur. Hij zag aan de dikte van mijn riem dat ik uit de hoofdstad kwam. De versieringen op zijn riem en muts verklapten dat hij in Quito geboren was. Ik nam plaats bij het kampvuur. "Ze zeggen dat de inwoners van de hoofdstad ons allemaal haten," informeerde de man nieuwsgierig. "Ik haat niemand", riep ik terug en beet gretig in het stuk lamavlees dat hij me had toegeworpen. Lamavlees aten wij beslist niet iedere dag! De soldaat lachte en schudde zijn hoofd om mijn woorden. Hij had net twee jaar keihard tegen vijanden gevochten. Maar het was waar. Ik haatte niemand. Dat had Umu mij geleerd. Daar zou echter sneller verandering in komen dan mij lief was.

Renbodes beweerden dat de goden al heel dichtbij waren. Toch ging Umu gewoon naar Huascar om met hem te praten. Misschien wilde hij bemiddelen tussen de beide halfbroers? Dit keer ging ik niet mee. Ik moest en zou de goden zien. Zo'n kans kreeg je toch nooit meer?! Umu vond dat hij een taak te verrichten had in het belang van het land en vertrok zonder mij. Samen met Atahualpa en zijn leger trok ik verder naar Cuzco. Daarmee verwijderden wij ons van de witte goden met baarden, maar die verplaatsten zich toch sneller dan de wind en ze zouden ons wel inhalen.

Iedere dag namen de geruchten over de vreemde bezoekers in ons land toe. Het waren wellicht toch geen goden, want de renbodes hadden er één zien sterven en goden konden niet doodgaan. Wat was dat dan voor gek volk dat in kastelen zomaar voor onze kust verscheen en op snelle dieren voortbewoog? Later begreep ik dat het paarden waren. Wij hadden dat soort beesten nog nooit gezien. In het enorme rijk van de vier gewesten was tot dan toe nooit een paard te vinden geweest.

De strijders begonnen zich zorgen te maken. Wat als het een vijandelijk volk was? Moesten we generaal Quisquis niet uit Quito halen om ze te verdrijven? Maar inca Atahualpa leek zijn schouders er over op te halen. Hij liet zelfs generaal Chalcuchima vertrekken om de weg voor hem te bereiden richting Cuzco, want er waren in dit deel van het land inderdaad nog veel krijgers die voor Huascar vochten. De meeste inwoners sloegen echter op de vlucht op de plaatsen waar wij langskwamen en lieten hun dorpen verlaten achter.

Na een lange strijd was Atahualpa de inca van het rijk van de vier windstreken en dat wilde hij bevestigd zien in Cuzco. Het centrum van onze wereld. En die vreemdelingen? Ach, alle renbodes berichten dat het er slechts honderdvijftig waren. Of anders maximaal tweehonderd. Ik keek om mij heen en zag een leger van tienduizenden strijders. De inca had gelijk. Wat kon dat handjevol bezoekers hier uitrichten?!

Hadden we maar beter naar Umu en de voortekenen geluisterd. Maar de hogepriester was nog op zijn tocht naar Huascar. En misschien had ook hij de gebeurtenissen die in de sterren stonden opgetekend niet kunnen tegenhouden?

 

Maak jouw eigen website met JouwWeb